Nog lang geen lente, maar ik was vrijdag wel op de fiets naar Uithuizen. Heerlijk. Ik heb weer een heleboel gezien onderweg. Nog geen klein hoefblad, maar wel speenkruid, en dat herinnerde me aan mijn allereerste fietstochtje op het Hogeland. ‘Zou er speenkruid groeien hier?’, vroeg ik me af, en het geel schitterde me overal tegemoet. Als dat geen welkom is. Ik moet er ieder jaar aan denken.
De terugweg fiets ik meestal een andere route dan heen, en zodoende zou ik weer eens langs dit huis komen. Het huis dat me altijd al intrigeert omdat je het bijna niet ziet vanaf de weg, maar het is een vermoeden van een heel mooi plekje tussen de bomen. En waarschijnlijk een heel mooie tuin, want ik zie een knoestige fruitboom, een gigantische conifeer, en een uitgestrekt gazon met eilanden van borders. En nu valt me pas op dat een dak van stro is met golvende raampartijen en een gemetselde dakrand. Engels.
Maar ik sprong met een schok van mijn fiets af. Aan de rechterkant van dit prachtige plaatje zijn alle bomen gekapt. Afschuwelijk. Echt heel erg afschuwelijk. Een snijdend en draaiend gevoel begon in mijn keel en sneed daarna door naar beneden om in mijn maag een aantal keren rond te draaien. Ik werd er zelfs letterlijk duizelig van. Ik maakte een foto en – wat ik anders nooit doe – ik maak daar vandaag een schets van, veilig aan tafel.