
Harde wind, regen en heel koud. Ik fiets naar de manege, dat lijkt me een fijn plekje.
Ik krijg toestemming om in de stallen te zitten. Ik maak een rondje langs alle paarden en zeg ze gedag. Tenslotte is het wel beleefd om toestemming te vragen. Ze vinden mij totaal niet interessant en gaan door met eten. Alleen als ik rammel met mijn etui (op aanraden van de eigenaar) kijken ze op. Maar ook dat doen ze maar één keer. Ze zijn niet gek.
Zodra ik zit met mijn spullen om me heen word ik bestormd door drie jonge katjes. Van die hele mooie gemarmerde rode. Eén is wel heel erg aanhankelijk en gaat gewoon op mijn hand zitten. Tja, dan kan ik niks meer. Of languit op mijn rechterarm liggen, schattig. Hij springt op een grote zadeltas en verdwijnt in de box van het witte paard links.
Boven me hoor ik tientallen mussen kwetteren en ik zie ze paren op de ijzeren staven boven de paarden. Eén vliegt met een enorme stengel stro door de lucht. ‘Vrouw, kijk eens wat ik gevonden heb’.
Verder loeit de wind door alle kieren en tegen de golfplaten. Het is helemaal niet zo behaaglijk als ik gedacht had. Sterker nog, ik heb ijskoude vingers. Dus even de kleuren erbij en weer naar huis.